Verhalen

Yildiz Gies

Er liep een vrouw de zee in

Er liep een vrouw de zee in.

Ze was gekleed in een witte broek en een wit mouwloos hemdje. Ze zette haar stappen als danspasjes. Weloverwogen op haar tenen, pasje voor pasje, zo richting de waterkant. Haar rug recht. Bij elke stap gooide ze spullen uit haar tas, die door de wind werden opgevangen en met een cirkeltje achter haar op het zand belandden. Een telefoon. Een mp3 speler. Een zak met broodjes. Een setje oordoppen. Een lege fles. 

Verbaasd keken we om ons heen. Er was verder niemand hier. Het was dan ook pas zeven uur ’s ochtends. “Wat doet ze nou?” vroeg mijn vriend. We bedachten wat dit kon zijn. Een ritueel? Een afscheid van een geliefde? Strooide ze nou bloemen? Nee, geen bloemen. “Ik denk niet dat ze terugkomt” zei ik voorzichtig. 

Mijn vriend deed zijn schoenen uit. Rolde zijn broekspijpen op. Peuterde de sokken van zijn voeten. “Zal ik er dan maar heen?” vroeg hij. “Tsjonge.” zei ik. Rustig liep hij haar kant op. 

Iets later kwamen een man en een vrouw naast me staan. De man trok zijn kraag op. Naast hem zat een klein hondje driftig te kwispelen, het natte zand verzamelde zich op zijn staartje. “Loopt ze nou de zee in?”. We concludeerden van wel. Samen zagen we hoe ze een laatste slok nam, de fles liet vallen, haar tas van haar schouder tilde, hem op het strand gooide en zo het water in liep. Ze verdween tot haar borsten in de golven en mijn vriend was nog niet in de buurt. Hij moest nog een zwin door. Of een lagune. Hoe heet zoiets eigenlijk? Ik vroeg me af waarom hij niet rende. Maar dit was misschien ook maar beter. Mochten we ons er überhaupt wel mee bemoeien? Misschien wilde ze wel echt heel graag. 

Ik belde 112. “Er loopt een vrouw de zee in. Ik denk niet dat ze terugkomt”. De vrouw aan de andere kant van de lijn vroeg waar ik was. Ik keek het stel aan. “Waar ben ik eigenlijk?”. “Zandvoort” zei de man. “Bij paviljoen nummer 16”. “Zandvoort” zei ik. “Bij paviljoen nummer 16”. Ze vroeg of de vrouw medische hulp nodig had. Ik dacht van wel. En een dekentje graag. “Ze heeft nogal weinig aan”. 

Ondertussen zag ik hoe mijn vriend met haar praatte. Ze stond nog steeds in zee. Tot haar schouders, inmiddels. Hij ook, tot zijn knieën. Het duurde een eeuwigheid. Daarna liep ze langzaam zijn kant op. Samen stapten ze het droge op en zakten neer aan de waterkant. Mijn vriend legde zijn jas om haar schouders. Een minuut of tien zaten ze daar, naast elkaar, turend naar de horizon. 

Toen kwamen ze langzaam terug. Ik hoorde gelach. Ze zagen er helemaal niet uit alsof ze net uit de zee kwamen. Ze zagen eruit alsof ze een hele leuke middag hadden gehad en nu op weg waren naar een restaurant. Voor een lekker bordje pasta, met een fles rode wijn en een appeltaart met slagroom na. 

Nog eens tien minuten later liep ze vrolijk mee met de politie. “Ik kom net uit een psychose!” riep ze nog lachend. “Ik kom jullie opzoeken in Nijmegen!”. “Leuk” zeiden we. “Niet aan mijn spullen komen! Daar zit corona aan!” zei ze nog. 

Zwijgend vervolgden we onze weg over het strand. Gisteren zat ik nog in Tanzania. En nu hadden we een vrouw uit de zee gehaald. Ik keek naar mijn vriend. Er hing een druppel aan zijn neus. 

“Ik heb koude voeten” zei hij.